Orval is een trappistenbier dat in de abdij Notre-Dame d’Orval in de Belgische provincie Luxemburg wordt gebrouwen. Het bier is een buitenbeentje binnen de familie van de trappistenbieren, en van de Belgische bieren in het algemeen: er is slechts één variant algemeen verkrijgbaar, en deze is een relatief licht bier dat herinnert aan een Engelse ale.
Het brouwwater komt uit de eigen Mathildebron. Dit wordt gedemineraliseerd door omgekeerde osmose, waarna de aan het water onttrokken mineralen weer worden toegevoegd. De zuurtegraad (pH) wordt hierbij verlaagd tot 5,3 à 5,5. Mout, hoofdzakelijk bleekmout en een weinig karamelmout, wordt nat geschroot met water van 65° Celsius. Deze werkwijze leunt aan bij de Engelse infusiemethode. Het beslag hoeft niet naar een beslagkuip, maar wordt onmiddellijk in een filterkuip geleid, waar de temperatuur wordt opgedreven tot 72° C voor het maischen.
Na de hoofdgisting van vier of vijf dagen krijgt het jonge bier gedurende twee tot drie weken een nagisting in lagertanks op een temperatuur van 15° Celsius. In deze tanks worden zakken met aromatische hoppen neergelaten: dit is het drooghoppen, een andere Engelse invloed. Daarnaast wordt er nieuwe gist toegevoegd, van het geslacht Brettanomyces. Deze gist is niet meer “wild”, maar wordt nauwgezet in het laboratorium opgekweekt. Bij de botteling wordt deze gist, samen met vloeibare kandij toegevoegd, voor de nagisting op fles. Na nog drie tot vijf weken is het bier klaar voor verkoop.
De geëtiketteerde 6,2% alcohol is een gemiddelde: in het verleden werd de sterkte al eens onderschat, terwijl de nagisting op fles soms voor hogere alcoholpercentages zorgt. Het wordt aanbevolen het bier op een temperatuur van om en bij de 15° Celsius te bewaren én te serveren, wil het bier helder uitgeschonken worden. Indien het bier te koud is, zal het troebel zien.
Jonge Orval, net uit de brouwerij, heeft een hoppig en verfrissend aroma en smaak, naast fruitige toetsen. Op een leeftijd van vier tot vijf maanden krijgt het een enorme schuimkraag. De fruitigheid ruimt plaats voor een zurigheid; bijna alle restsuikers zijn verdwenen. Vanaf zes maanden krijgt het door het samenspel van de gisten “wilde” (Brettanomyces-)karakteristieken en hints van melkzuur en citroenzeste. Wanneer het bier een jaar oud is, heeft het een droge bitterheid. Het bier kan hierna nog lang gehouden worden, maar zal aan hoppige frisheid verliezen. Het wordt aanbevolen het bezinksel met de gist apart te serveren.
Bron: Wikipedia